Dierenrechten
Dieren hebben geen grondrechten, zoals het recht op vrijheid, op gelijke behandeling en op leven. Hadden ze die wel, dan zou bijvoorbeeld de bio-industrie niet mogelijk zijn. Wel is er in veel landen wettelijke bescherming tegen dierenmishandeling. Maar het denken over dierenrechten is aan het verschuiven.
In de westerse filosofie wordt van oudsher een onderscheid gemaakt tussen mensen en andere dieren. Aristoteles wees er al op dat mensen het verschil kunnen zien tussen goed en kwaad, omdat ze kunnen spreken. Hij noemde mensen daarom politieke dieren, die kunnen deelnemen aan het bestuur van de politieke gemeenschap. Net als dieren vielen vrouwen, kinderen, barbaren en slaven daar overigens ook buiten. Latere filosofen als Descartes en Kant voerden rede en taal ook aan als belangrijkste onderscheid tussen mens en dier.
In de hedendaagse biologie en ethiek gaan steeds meer stemmen op om dieren meer rechten te geven. Ook omdat uit onderzoek steeds duidelijker wordt dat dieren gevoel hebben en vaak intelligenter zijn dan we dachten.
In het hedendaags recht worden niet-menselijke dieren niet beschouwd als rechtspersonen (mensen en bedrijven wel), maar als rechtsgoederen waarover mensen eigendomsrechten kunnen hebben. Wel voerden steeds meer landen in de loop der jaren dierenwelzijnswetten in, die grenzen stellen aan wat mensen andere dieren mogen aandoen.
Duitsland nam in 2002 als eerste land dieren op in de grondwet. Sindsdien is dierenwelzijn daar een doelstelling van de staat. Verschillende andere landen volgden.
Een veelgehoord argument tegen grondrechten voor dieren is dat dieren geen plichten kunnen dragen, omdat ze die simpelweg niet begrijpen. Anderen brengen daar tegenin dat baby’s of mensen met een geestelijke handicap die ook niet hebben. Of dat sommige dieren, zoals blindengeleidehonden of politiepaarden, wel degelijk plichten begrijpen en naleven.
Veel voorvechters van dierenrechten maken een onderscheid tussen zelfbewuste dieren en andere dieren. De eerste zouden volgens hen meer rechten moeten krijgen dan de tweede. Bijvoorbeeld het recht van zelfbeschikking over hun lichaam, waardoor ze niet als voedsel mogen dienen.