Methodische twijfel
In de filosofie wordt het begrip vaak in verband gebracht met de Franse filosoof Descartes (17de eeuw). Hij ontwikkelde de cartesiaanse of de methodische twijfel. De basisstelling van deze methode is dat ik aan alles kan twijfelen, behalve dat ik twijfel. Zolang ik denk, ben ik zeker dat ik besta: cogito ergo sum. Vervolgens vraagt Descartes zich af wat dat ‘denkende ding’ van het ‘ik ben’ is? Daarvan kunnen we ons geen voorstellingen maken en dus moeten we onze geest losmaken van het voorstellingsvermogen. Hierdoor kan ik wat ik ervaar ook als denken beschouwen. Ervaringen van warmte of honger, ervaar ik als werkelijkheid. Deze ervaringen zijn in mijn geest als denken. Maar tegelijk kan dit ervaring-denken mij misleiden. De techniek die Descartes dan voorstelt om de misleidingen te overwinnen is verstilling. Met deze oefening wil Discartes zo veel mogelijk alle waarnemingen buiten sluiten, om de geest zo zuiver mogelijk te ervaren of te denken, wat mij de meest zekere kennis moet opleveren. Bij verstilling is elke ervaring ‘binnenin’ of ‘geestelijk’. Alles wat we dan helder en duidelijk waarnemen is waar [J. TEMMERMAN].